26 Oktober 1774
Aan de Hoog Edelen, Hoog wijzen, Hoog gestrenge Heeren Burgemeesters en Schepenen en Raethen ter Stad Hasselt.
Geeft de ondergetekende, predikant van de zogenaamde Olijfberg binnen Antwerpen ootmoedigst te kennen, dat sig Lodewijk Dulcken, een clavesimbelmaker, een inwoonder van dito stad, als een wrevel-agtige getuige met een kaijserlijken invaliden soldaat tegens mij, helaas , in mijnen absentie opgeworpen, en mij deerlijk en lasterlijk, in het laatst gehoudene christelijke synode in Breda ondersteund en versterkt zijnde, door een capael (=kabaal) van vele jaaren lang uijt mijnen gemeijnde als verstootene, en sig uit dezelve afgesondert te hebbende menschen, zoo bitter aangeklaagt hebbe, dat er ook , zonder verder onderzoek van zaaken, haast mijn deportement sou gevolgt zijn, wanneer niet agter dien verradelijken handel naar mijne afgelegte rijse gekomen, en d'Heeren Deputaten van het bovengenoemde synode naar U wedelgeboornen om getuigschriften terugge verweezen hadde.
Of men nu tegens dito Dulckens hebbe van hogere handen getuigenis gevraagt, kan niet weten: edog daer het eigentlijk mijne zaaken zijn; zoo bidde zeer ootmoedig, en met traanen in mijne ogen, en met sugtingen tot God, om een getuigenis der waarheid van dito mensch te mogen hebben, als zijnde overtuigt dat UHoogedele dien man in zijne vleijende en meesteragtige tonge beeter kennen en meer van hem weten, als een bijna 60 jaaren oud zijnde Leeraar, die 33 jaaren onder eene Kruis Kerke gestaen, geen den minsten omgang in zijn bijnae tweejaarig hier zijn, met Dulken gehouden, veel minder gesprooken ofte gezien heb.
Deze Muitemaaker, zoo in kerkelijken, als hier, als in waereldlijken regimenten, als in aan andere plaats, scheijnt daar als uijt de lugt gevallen te zijn, om mij zeer te benauwen, gelijkerwijs vele gebeeden voor Gods troon bevestigen: hij zoekt dus mijnen ondergang in vollen ruïn[e], om zich nu te wreken over een zeeker geval, dat met dien mens, zijnde toen nog maer zeer jong, in Amsterdam gehad. waaruit mij deselven durft te schrijven, van niet al te wel met de armenpenningen om te gaan: welken brief met een missive van mijne hand aan den toenmaeligen Heer Daniël de Dieu, in wiens huijs deze Dulken eene vrijen toegang hadde, toezondt. Die hem derhalve aanstonds zijn huijs verboden heeft.
De oorzaken die mij aanporren om een hooge -attestatie van UEdekmogenden te vraegen, is geenszins haat, ofte wederwraak, want God verbied den haat en gebied een wreker te zijn, omdat hij des Heeren is; maar een verhaal van Dulkens knegten, waaruijt verstaan heb, dat haer Baas van den Magistraat aldaer vanwegens sodomie verdagt was, dat hij meer als al te veel schulden aldaar hadde, dat hij om burgemeester te woorde was gevangelijk gezet, hebbende vele burgers opgeruit, dat hij met eene jodinne was in verdagt geweest, en nog veel andere grootere boosheden bedreven hadde.
In verwagtinge van een troostrijke missieve, en hoognodige attestatie blijve met alle hoogachting .
Mijne Heeren Burgemeesters en Schepenen, Hoogedelgeborenen.
Antwerpen den 28 oktober 1774
Johannes Diepelius
oot[moedige]. geh[oorzame]. dienaer gereform. Leeraar sub cruce
woonende in het oosterse huijs tot Antwerpen.
HET CONFLICT JOHANNES DANIEL DULCKEN
Johannes Daniel Dulcken was ouderling toen het conflict uitbrak (1751, ds. Diepelius had een dochter verwekt bij zijn nicht/huishoudster, gedoopt. Kind is kort nadien overleden, geheim gehouden). Deputaten stellen hem onder censuur, en er wordt een ‘boete-leerproces’ uitgewerkt, met een aantal termijnen. Kerkeraadslid Riemensnijder heeft zelf boter op z’n hoofd, dus weinig gezag. Dulken moet het samen met de deputaten uitleggen, en afdwingen. Lastig, krijgt hulp van de ds. Van Ossendrecht (net over de grens), Ze dringen aan op trouwen. En stemmen toe in een verkorte censuurperiode. Hierop verlaat Riemensnijder de kerkeraad. Blijkt eigenlijk alleen Dulken over… met een ds. … met een wereld en zelfbeeld dat grenst aan godsdienstswaanzin (zou je zeggen met de kennis van nu), een groot ego, roepingsbewustzijn, en ‘handig in het manipuleren’. En dat tegenover Dulken (blijkbaar ook geen gemakkelijke man geweest, maar Du BUY concludeert aan het eind toch eerder: ruwe bolster, blanke pit. Diepelius is voor hem de rotte vis. Probleem lost zich niet op. Dulken overlijdt. Deputaten zijn ook zwakt. Marionetten kerkeraad en dan kan het welles-nietes spel beginnen.
Lodewijk grijpt in. Er is een brief aan de deputaten (jaartal noemt Du Buy niet) waarin hij zijn verhaal doet (ds. was dronken en onvindbaar toen zijn vader overleed bijv, terroriseerde zijn dochter…), Er komt een actie op gang tot afzetting (geen fraaie lijst van getuigenissen… ). Maar ook Diepelius weert zich (als een duvel in en wijwatervat). En dat blijft zo… tot hij sterft.
Het kind van Diepelius is geboren 1751. Diepelius moet voor de synode verschijnen in Den Haag (10-8-1751). Hij ontkent eerst. Dan ‘onder tranen van berouw etc..” Onder censuur gezet. 22-8-1751: Ds. Anemaat van Ossendrecht en Dulcken overtuigen het koppel te trouwen (zie hier in het kerkboeken). De linkerpagina is helemaal aan dit huwelijk gewijd.
Ze krijgen later ook nog kinderen. Dit is dus in der minne geschikt of met de mantel der liefde bedekt of hoe je het ook maar noemen wilt.
Daniel de Dieu (= latere burgemeester Amsterdam) wat toen in Antwerpen als regeringscommissaris (Staten Generaal) om te onderhandelen over de zogeheten Barrièretractaten (legering van republikeinse troepen in diverse steden van de oostenrijkse nederlanden als buffer tegen Frankrijk). Als je het kerkboek bekijkt zal je opvallen dat in de ledenlijst die Diepelius (die dan net begint) hij na het gezin Dulken een categorie ‘excellentien” als tijdelijke lidmaten noteert. Dat zijn de ‘hervormden’ die gedurende het congres ter kerke gingen in de Brabantse Olijfberg. Daniel de Dieu himself hoort daar ook bij.
NATIONAAL ARCHIEF
3.01.22 Inventaris van het archief van Anthonie van der Heim, (1710) 1737-1746 Inventarisnummer
92 DANIEL DE DIEU Afgevaardigde voor Holland naar de - conferentie te Antwerpen over het Barrière Tractaat, 1737-1741 conferentie te Antwerpen over het Barrière Tractaat, 1737-1741
De toestand over de diakoniekas wordt daar ook behandeld. Klacht van de dominee. De deputaten horen hierover De Dieu. Die geeft aan dat het een ongefundeerde achterdocht van de dominee, …. Intrigerende zin van De Dieu. Weergave DUBUY: “Voorts gaf hij groot getuigenis van de aangenaamheid der voornaamste leden en meende, dat al ‘t ongenoegen, indien niet het geheel, tenminse ovornamelijk van den predikant, “die heblust en heerssucht liet blijken, wiert veroorsaakt”. Hij riep de Dep. Aan hem “hardelijk’ te berispen en tot een ordelijk gedrag aan te sporen.”
Die aangenaamheid der voornaamste leden… is een mooie zin.
SODOMIE PROCES JOHANNES LODEWIJK DULCKEN TE HASSELT
HASSELT
Johannes Lodewijk Dulcken doet op 8 oktober 1771 via zijn advocaat Van Grevensteijn aangifte tegen De Wilde wegens kwaadaardige laster - SODOMIE . De eis is dat de Wilde in het openbaar erkent dat hij verkeerd heeft gehandeld door leugens te verspreiden, waardoor de goede naam en eer van Dulcken is geschaad. Ook wordt er 1000 ducaten als schadeloosstelling geëist. De aangifte wordt vergezeld van een verslag van een getuigenverhoor. Vier getuigen, caféhouder J. Mansvelt, J. Noest, commies G. Bax en J. Bode, bevestigen op 25 september wat drie dagen eerder is gebeurd.
Advocaat Sandberg krijgt deze aangifte in handen en schrijft in een notitie zijn mening hierover. De magistraat moet Guldener verhoren om te proberen te achterhalen wat de aanleiding voor deze lasterpraat is. Ook dat levert niets op. Namens de magistraat overlegt Exalto D’Almaras op verschillende tijdstippen met de advocaat.
De Wilde heeft de advocaten Waterham uit Hasselt en R. Sandberg uit Zwolle in de arm genomen om hem tegen de aanklacht van Dulcken te verdedigen.
HET CONFLICT JOHANNES LODEWIJK DULCKEN
Antwerpen den 10 SEPTEMBER 1773
Antwerpen
Dulcken gaat in 1773 naar Antwerpen, de stad waar zijn vader zoveel wereldberoemde klavecimbels bouwde. Zijn woonadres blijft Hasselt waar zijn vrouw en kinderen blijven wonen, maar zijn werkadres is Antwerpen. Hij heeft daar waarschijnlijk twee redenen voor. In de eerste plaats is hij in Hasselt zijn leven niet zeker. Hij heeft nu dan wel het probleem met de krijgsraad en met Van Amthuijzen zo goed als mogelijk opgelost, maar het handelen van de magistraat is zo onberekenbaar dat hij zomaar weer opgepakt kan worden. Grevensteijn verwijt de magistraat dan ook dat Dulcken weggepest is, waardoor hij nu lange tijd van zijn vrouw en kinderen gescheiden is. De tweede reden is dat hij in Antwerpen betere kansen ziet om zijn nieuwe vinding op de markt te brengen.
"soodanighe menschen, die aan de grouwelijcke sonde van zodomie schuldig .. en uit dese Nederlanden sijn gevlucht”
BRIEF DIEPELIUS
Johannes Diepelius schrijft op 26 Oktober 1774 een brief aan "de Hoog Edelen, Hoog wijzen, Hoog gestrenge Heeren Burgemeesters en Schepenen en Raethen ter Stad Hasselt", en doet nog een duit in het zakje met het volgende:
vanwegens sodomie verdagt was, dat hij meer als al te veel schulden aldaar hadde, dat hij om burgemeester te woorde was gevangelijk gezet, hebbende vele burgers opgeruit, dat hij met eene jodinne was in verdagt geweest, en nog veel andere grootere boosheden bedreven hadde.
De homosexualiteit beschuldigingen waren in de tijd van Diepelius erg in de mode… Begin 18e eeuw was er een ‘epidemie’ in de N-Nederlanden met bijbehorende heksenjachten. Hoogtepunt 1730. Predikanten toeterden er op los. Veel verweer had je er niet tegen. Vluchten kon: bijv. naar.. de zuidelijke nederlanden, want daar mocht het ook niet maar was er geen actieve vervolging. ‘onderduiken’. Je ziet dan ook een toename in leden in de Olijfberg. Met de vraag van de toenmalige dominee (Rijpema) aan de deputaten wat hij moet doen met ‘soodanighe menschen, die aan de grouwelijcke sonde van zodomie schuldig .. en uit dese Nederlanden sijn gevlucht” als die aan het avondmaal willen. Het beleid is ‘voorzichtigheid’…
Dulcken daarvan beschuldigen in de 18de eeuw is “low hanging fruit“ voor Diepelius. Zeker als hij er dan ook nog een Jodinne bijvoegt. En graaien in de armenkas. Wat wil je nog meer..
Eeen Knegt van den Heer Daniel
De Dieu, met desselven
Deeze is naer Amsterdam
Vertrokken d.23 Mert 1742
FOTO'S
Copije Attestatie
Wij ondergeschreven attesteren hiermede, dat wij in de maand october des gepasseerde jaars 1773 bij den Predicant Diepelius zijnde, ons op een diepzinnige wijze heeft uigevraagt, of wij geen geld van onsen meester J.L. Dülcken te goed hadden, en wat reden hij hadde om met er woon te Antwerpen te komen etc. Waarop wij geantwoord hebben, dat wij nog geld te goed hadden, maar dat wij niet wisten om wat reden hij van woon wilde veranderen ten zij om zijn voordeel. Hierop heeft ons Doms Diepelius seer ernstig gewaarschuwt, dat wij wel op ons hoede moesten zijn, en maken ons geld te krijgen, want dat onsen meester niets deugde, dat hij hem als een jongen gekent had, dat hij altoos een quaade en ondeugdende jongen was geweest, dat hij in Vrankrijk zoodanig gemaakt hadde, dat hij deswegen zoude zijn opgehangen geworden indien hij zig niet door het doen van een valschen hadde gesauveert etc. Wij hebben hem betuijgt gelijk wij betuijgen hiermede, dat nog onse cameraat (die bij hem bij de 10 jaaren gewerkt heeft) nog wij nooijd iedts diergelijks gehoort hebben, maar onsen meester altoos gekent hebben voor een eerlijk man en dat wij gans niet bang waaren voor ons betalingen voor het overig is’t ons zulke lastingen seer vreemd van een geestelijke voorgekomen. In teken der waarheid hebben wij dit met ons eijgen hand ondertekent en zijn bereijd desnoodts dit alles altoos onder eeden te bevestingen.
Actum Antwerpen den 15 7ber (september) 1774
Was getekent
J. Ludwig Reusch
Johan Jacob Schnell