RELIEF

Ook in het rijk gedecoreerde Amsterdamse stadhuis, gebouwd na 1650, kan men de gedachte van de Harmonie der Sferen op meerdere plaatsen herkennen. Naast de kamer van de Commisarissen van Kleine Zaken, waar twisten door bemiddeling werden bijgelegd, staat een standbeeld van Apollo, de god van de muziek en andere kunsten, de schepper van de harmonie en inspirator van de commisarissen. Op zijn 'voetstuk' zijn voorwerpen afgebeeld die de kunsten en wetenschappen aanduiden. Op dit marmeren reliëf, een van de eerste stukken die de beeldhouwer Artus Quellinus maakte voor het nieuwe stadhuis, staat ook een opengeslagen muziekboekje met de bas van een lied van Baston uit het 'Livre septième' van 1644. De in marmer uitgehakte noten zijn niet van tekst voorzien, alleen de naam van de componist komt voor:


C'est a grand tort qu'on dit que le penser,

n'est que langeur d' une chose incertaine,

car je soustiens, qu'il ne peut offenser,

une qui est de loyal penser plaine,

o doux penser qui cause a autrui peine,

et a mon coeur parfait contentement,

octroyez moy quelque joye incertaine

de ce penser que j'ay incessamment.


Het lied, dat gaat over de liefde, geeft de libertijnse opvatting van het vrije gedachtengoed weer. De boodschap zal bedoeld zijn voor ingewijden: voor hen die de kunst niet alleen een warm hart toedroegen, maar haar ook daadwerkelijk beoefenden.43

In 1658 vervaardigde Govert Flinck voor het vertrek van de 36 Raden een schilderij 'Salomo's gebed om wijsheid'. Op het schilderij opent de hemel zich voor Salomo. De vreugdevolle en weldadige zegening die God verleent, wordt kracht bijgezet door musicerende engelen op de wolkenformaties.44 Hier blijkt dat de schilderkunst zich bediende van dezelfde beeldspraak als het toneel. Vondel noemde in het voorwoord van zijn treurspel 'Jephta' (1659) het maetgezang van reien, geoefent door eenen grooten Orlando, om onder het speelen d' aenschouwers te laten hooren eene hemelsche gelijckluij-dentheit van heilige galmen, die alle deelen der goddelijcke zangkunst in hunne volkomenheit zodanigh bereickt, dat ze de zielen buiten zich zelve, als uit den lichame, verruckt, en ten volle met eenen voorsmaek van de geluckzaligheit der engelen vergenoegt.45 Voor hen die geloofden in de Harmonie der Sferen lag eenzelfde goddelijke principe van harmonie aan àl het goede, ware en schone ten grondslag of het nu om de muziek ging, de menselijke ziel, de orde in de staat of de schoonheid van het menselijke lichaam.